In de maand juni van dit jaar was ik slechts één keer in de Amsterdamse Waterleidingduinen te vinden. De voornaamste reden hiervoor was dat we de helft van de maand elders vertoefden, maar daarover in een later blog meer… Nu de AWD dus.
Dit jaar had ik vaak de pech dat het ondanks de voorspellingen toch weer erg zonnig of winderig bleek te zijn, maar vandaag – op 10 juni – was dat gelukkig niet het geval. Het was eigenlijk best aardig fotografieweer: met een graadje of 18 lekker fris, weinig wind en slechts af en toe een zonnetje. Dat laatste heb je natuurlijk wel weer nodig als je wat libellen, vlinders of andere insecten wilt zien. Kortom: aan het weer lag het niet!
Voor een kwalitatief betere weergave loont het de moeite de foto’s even aan te klikken!
Ik nam vandaag ingang Panneland en liep via het Eiland van Rolvers richting de poeltjes op het Groot Zwarteveld. Op het eiland raakte ik verzeild in een wolk van gele vlindertjes. Bij elke stap die je deed vlogen er tientallen op. Ze zaten op en tussen een paar grote pollen Pitrus en het bleek de familie Gestreepte Goudbandspanner te zijn.
Als er eentje op een beetje gunstig plekje leek te zitten, was het een kwestie van omzichtig benaderen. Meestal zaten ze zoals op de eerste foto te zien is, maar een enkeling kon ik – met moeite – vastleggen terwijl die nog positie aan het zoeken was.
Het zal geen verrassing zijn dat in de buurt van de verschillende poeltjes de meeste libellen te vinden waren. Tijd voor een libellenblokje, te beginnen met een mannetje Oeverlibel. Meestal gaan ze op het zand of andere onmogelijk plekjes stil zitten, maar deze niet. Gelijk maar even van profiteren.
Nou vind ik de Oeverlibel al een mooie soort, maar de Vroege Glazenmaker is misschien nog wel mooier. Niet in het minst omdat ik die niet zo vaak zie en al helemaal niet stil hangend op een aardig plekje.
Wat dat betreft werken de Viervlekken altijd wat beter mee. Ze gaan vaak op een rietstengel zitten en keren ook geregeld weer naar dezelfde plek terug. Wél zo handig, zeker als die stengel een beetje vrij staat!
Waar ik op hoopte vandaag was een Witsnuitlibel te vinden. En wat koekeloert mij vanaf een dood boomstammetje ineens aan? Een witte snuit! Maar is dit een Gevlekte, een Noordse of misschien wel een andere soort?

Frontaal is niet te bepalen welke soort dit is, daarvoor moet je toch echt wel een foto van de andere kant erbij hebben. En die heb ik ook! Ik weet echter niet zeker of dit dezelfde was, maar ik zag er vandaag maar één tegelijk en dít was een Gevlekte Witsnuitlibel…
In de buurt van de poeltjes moet je ook zijn voor de Ronde Zonnedauw. Vandaag ontdekte ik een nieuwe vindplaats. Er stond veel, maar meestal tussen storend gras, riet of ander grof materiaal. Het was dus even goed zoeken en schipperen, maar een paar aardige platen hield ik er toch wel aan over. Zoals deze combinatie van een kronkelende bloemstengel met vaag wat vleesetend blad.
Of een andere bloemstengel waaraan een reddeloos verloren juffer hing. Om de krul met bloemknopjes helemaal scherp te krijgen, ontkom je bijna niet aan focus stacking. Voor beide foto’s heb ik dat dan ook toegepast.

Voor de laatste foto ging ik toch maar weer terug naar de oude bekende plek. Daar ging het toch wat makkelijker.
Niet ver van de nieuwe Zonnedauwplek vond ik een tapijt van kleine roze bloemetjes. Geen idee wat het was, ik had het nooit eerder gezien. Een primeurtje dus. Het was – zeker vanaf laag standpunt – nog lastiger te fotograferen dan Zonnedauw. Voor de determinatie toch maar even gedaan.
Dan ook maar een plaatje van bovenaf. Het bleek om het zeldzame Teer Guichelheil te gaan. Ik ben later dit jaar nog eens terug gegaan, maar kon het toen niet meer vinden…
Ongeveer op dezelfde plek zag ik enkele Antherideënbekers staan, de mannelijke bloeiwijze van Haarmos. Ik heb daar in een eerder blog al foto’s van laten zien, vanuit het vroege voorjaar. Dan komen ze tot ontwikkeling en zijn ze opvallend roodachtig gekleurd. Deze zijn een paar maanden ouder en zeker niet lelijk, bovendien van bovenaf gezien ook best fotogeniek (stack van 15).

Verder struinend over het Groot Zwarteveld zag ik natuurlijk ook nog wel wat anders dan plantjes. Gelukkig wel. Deze Streepjesgrasmot bijvoorbeeld.
En toen het even bewolkt was, hadden zelfs de juffertjes geen zin om te vliegen. Wel zo prettig natuurlijk. Een Lantaarntje poseerde gewillig (stack van 5)
Hetzelfde gold voor deze sprinkhaan (stack van 7). Een Veldsprinkhaan uit de Chorthippusgroep, een verzameling van verschillende, moeilijk van elkaar te onderscheiden ondersoorten. Het was helaas wel een beetje een saai type; er zat maar weinig kleur aan. Ik hoop nog steeds eens een roze sprinkhaan tegen te komen (ze moeten hier wél zijn…)
Op bepaalde plaatsen kon je op Pitrus grote groepen larven van één of andere Bladwesp tegenkomen. Honderden zaten er bij elkaar en ik vond ze erg komisch om te zien. Ik heb er dan ook veel foto’s van gemaakt in allerlei poses en standen. Van de rups bedoel ik dan, hè. Ik laat er slechts vier zien. Vooral leuk is de kop met een aantal ‘schijnogen’. De twee donkerdere kleine rondjes zijn de echte ogen.
Ze knabbelen de Pitrusstengel van boven af bijna helemaal op en gaan dan op zoek naar de volgende….
Het verschil tussen een wespenlarve en een rups is dat een rups na de zes echte borstpoten (direct na de kop) twee pootloze segmenten heeft en een larve slechts één. Daarna heeft een rups een aantal segmenten met buikpoten, vervolgens weer een aantal pootloze segmenten en tenslotte het laatste segment met een paar zgn. naschuivers. Bladwesplarves hebben een onafgebroken rij segmenten met buikpoten en geen naschuivers. Dat u het weet!
Ze hadden niet alleen een clownesk kopje, ze bleken ook nog behoorlijk acrobatisch te zijn, een soort Bassie-en-Adriaan in één dus. Wel zo handig in coronatijd…
Van welke bladswesp dit larven zijn, zou ik niet durven zeggen. Misschien zijn 16 en 17 zelfs wel van een andere soort dan 18 en 19….
En dan nu het volgende primeurtje. Tussen en over de lage begroeiing op het Zwarteveld zag ik her en der spinnetjes kruipen, die ik er maar vreemd uit vond zien. Ze waren niet groter dan – pak ‘m beet – een centimeter, maar leken een relatief groot geelbruin achterlijf te hebben.
Totdat ik er eentje zag die anders leek dan de rest. Pas kijkend door mijn macrolens zag ik wat er aan de hand was. Deze Duinwolfspin (want dat was het) droeg haar kroost mee op haar rug.
Wolfspinnen blijken altijd hun eitjes in een cocon (het ‘grote bruingele achterlijf’ van foto 20a) met zich mee te dragen. Als ze uitkomen, kruipen de baby’s op de rug van de moeder, waar ze geruime tijd bescherming genieten en voedsel krijgen. Wat is de natuur toch mooi!
Het spannendste was voor vandaag hiermee achter de rug.
Op de weg terug kon ik nog wel een Harkwesp vastleggen, eindelijk weer eens. Met de opvallend grote, groene ogen zijn het bijzonder fraaie en toch volstrekt ongevaarlijke graafwespen. Het kán dus wel!
Ze zijn over het algemeen niet schuw en meestal goed benaderbaar. Deze stelde mij in staat om met de macrolens een focusreeksje van 25 opnames te maken, hetgeen het volgende portretje opleverde.
Op sommige plaatsen bloeide het Vingerhoedskruid uitbundig. Bij de meeste natuurfotografen kennelijk een ietwat ondergewaardeerde soort, want je ziet er maar weinig foto’s van.
Tot slot een plaatje van een Aardhommel op Veldhondstong. Op moment van maken van de foto bloeide dat nog volop; op moment van bloggen kom je na elk bezoek aan het duingebied terug met honderden kleine klitjes op broekspijpen, schoenen en fototas. Ook dát is de natuur…
Tot zover dit blog over de AWD in juni. Een ieder weer dank voor het lezen, kijken en eventueel reageren. Wie weet tot een volgende keer.
Voor wie alle foto’s in betere kwaliteit wil zien is hier
DE BEELDENCAROUSSEL


























Voor wie de foto’s in betere kwaliteit én in een sfeervolle omgeving wil zien, is hier:
DE LICHTBAK